Het is begin september, de zomervakantie ligt achter me. In de vroege ochtend gaat de bel, er komt iemand langs. Dit wordt ons derde gesprek, de eerste na de vakantie. Het is een man die altijd in zijn hoofd zit. We praten eerst wat bij en ik vraag hem naar zijn vakantie, waarop hij zucht. Die vakantieweken zijn heerlijk geweest, maar het lijkt alweer een eeuwigheid geleden. “Wat was er zo fijn in die vakantie?” Hij vertelt dat hij vaak als eerste van het gezin wakker was en dat hij dan voor hun huisje ging zitten en daar alleen maar zat en een beetje mijmerde, met uitzicht over het water. Dan voelde hij een diepe rust. Terwijl hij het vertelt, lichten zijn ogen op. “Maar goed, dat gevoel is nu helemaal weg. Daar kan ik echt niet meer bij komen. Volgend jaar pas weer”, verzucht hij. Ik vraag of hij open staat voor een experiment, waarop hij positief antwoordt.
“Kom we gaan naar buiten.” Ik zet twee stoelen in mijn achtertuin, zonder uitzicht, en zeg “Doe je ogen maar dicht en voel maar dat je voor dat huisje zit. Zie het water voor je, voel de frisheid van de ochtend, nog voor de warmte komt… Je gezin ligt nog te slapen en jij zit hier alleen maar te zitten …” Hij ontspant voor mijn ogen. “En”, vraag ik na een tijdje, “hoe was het?” Hij slaakt een diepe zucht. “Heerlijk, ik voel het weer helemaal!” We staan op, gaan naar binnen en starten de coaching, maar nu met innerlijke rust…